DONKERE NACHT
Johannes van het kruis
Een vertaling van Edith Stein
I
In een nacht, aardedonker,
in brand geraakt en radeloos van liefde,
en hoe had ik geluk! –
ging ik eruit en niemand
die ’t merkte – want mijn huis lag reeds te slapen.
II
In ’t donker, geheel veilig
langs de geheime trap en in vermomming,
en hoe had ik geluk! –
in ’t donker, ongezien ook,
want alles in mijn huis lag reeds te slapen.
III
In de nacht die de kans geeft,
in het geheim, zodat geen mens mij zien kon
en ook ikzelf niets waarnam :
ik had geen ander leidslicht
dan wat er in mijn eigen binnenst brandde.
IV
Dat was het dat mij leidde
zekerder dan het zonlicht op de middag –
daarheen waar op mij wachtte,
van Wie ik zeker zijn kon
en op een plaats waar niemand ooit zou komen.
V
O nacht die mij geleid hebt!
O nacht, mij liever dan het morgengloren!
O nacht die hebt verenigd
Beminde met beminde,
beminde, opgegaan in de Beminde!
VI
Aan mijn borst, wei vol bloemen,
Hem alleen, onbetreden voorbehouden,
daar is Hij ingeslapen
en heb ik Hem geliefkoosd
en gaf de waaier van de ceders koelte.
VII
De koelte van de tinnen
kwam, onderwijl ik door zijn haren heenstreek,
met haar hand, licht en rustig,
mij aan de hals verwonden
en stelde al mijn zinnen buiten werking.
VIII
Mijzelf liet ik, vergat ik;
ik drukte het gelaat aan mijn Beminde;
het al stond stil, ik liet mij gaan,
liet al mijn zorgen liggen :
tussen de witte leliƫn vergeten.
Edith Stein zegt verder hierover: Het gedicht van Johannes lijkt een vervoering te beschrijven, maar of het ook een samenvallen is van een mens met God, zou ik niet zomaar durven stellen.
Zie voor de hele verhandeling: https://wp.me/paoMK9-1fD
Geen opmerkingen:
Een reactie posten